Rentmeester Joan Georg Dröghoorn

Wennemar Hendrik Dröghoorn
Portret van Vrederechter Wennemar Hendrik Dröghoorn (1754-1813) zoon van Joan Georg. Geschilderd door Andrise Warmoes. In bezit van de Stichting mr. Wennemar Jan Engels van Beverforde, Zwolle. In bruikleen afgestaan aan het Openluchtmuseum in Ootmarsum.

Als rentmeester van drost Sigismund V.G.L. van Heiden Hompesch, heer van het Huis Ootmarsum, was Joan Georg Dröghoorn in Ootmarsum in de tweede helft van de 18de eeuw een omstreden persoon. Vooral de horige pachters van het Huis zagen Dröghoorn liever gaan dan komen. Het onverbiddelijke en arrogante gedrag van de drost ten aanzien van zijn onderhorigen weerspiegelde zich in zekere mate ook in het optreden van de rentmeester.

Dröghoorn deed nauwgezet zijn werk bij het innen van de pachten en uitstel van betaling was wat hem betreft niet aan de orde. Kon er niet betaald worden, dan werd het niet-betaalde bedrag namelijk ingehouden op het inkomen van Joan Georg. Op deze manier werd hij met de last van achterstallige pachtbetalingen opgezadeld en kon hij alleen via executieverkopingen alsnog aan zijn geld komen. Zijn positie als rentmeester was een weinig benijdenswaardige.

Rentmeesterschap

Hoe anders was het toen Friedrich van Heiden, de vader van drost Sigismund, zijn werkgever was. De manier waarop deze met zijn personeel en zijn pachters omging verschilde hemelsbreed met die van zijn zoon. Wennemar Dröghoorn was door Friedrich van Heiden in 1729 uit het Duitse Hünxe als rentmeester naar Ootmarsum gehaald. Hij genoot dan ook protectie van de drost. Na de dood van Wennemar in 1747, volgde Joan Georg zijn vader op. Hij vervulde het rentmeesterschap tot zijn plotselinge ontslag door Sigismund van Heiden in 1775. Als vervolg hierop raakte hij in 1785, ook door toedoen van drost Sigismund, het beheer over de stadhouderlijke domeinen kwijt.

Lid van het stadsbestuur van Ootmarsum

Evenals de familie Van Heiden was Dröghoorn van gereformeerden huize en maakte hij met zijn familie deel uit van de kleine protestantse intellectuele bovenlaag van Ootmarsum. Deze groepering had een groot aandeel in het stadsbestuur. Johan Georg werd in februari 1754 verkozen tot burgemeester. Aanvankelijk orangistisch, net zoals de drost, liet hij later in de raad een meer kritische opstelling zien ten opzichte van de stadhouder en zijn medestanders. Hij bekleedde het burgemeesterschap tot 1787.

Een persoonlijke nalatenschap

Joan Georg heeft zich verdienstelijk gemaakt door het schrijven van een dagboek, waar hij op 71-jarige leeftijd mee begon. Van dit dagboek zijn helaas maar een 3-tal jaren bewaard gebleven. Toch biedt zijn relaas over deze periode veel informatie over het leven van de man en zijn familie in de onrustige jaren van 1790 en later. Dröghoorn geeft weliswaar een subjectief beeld van de jaren 1790-1793, maar laat de lezer het leven in de stad met alle kleine gebeurtenissen van dichtbij ervaren. Hij geeft een indringend portret van een kleine Twentse stad waar de burgerlijkheid hoog in het vaandel stond.

Het gezin

Dröghoorn was in 1750 getrouwd met Anna ten Cate en daardoor verwant aan de familie Van Beverforde (Anthonetta ten Cate, getrouwd met Harmannus van Bevervoerde was haar zuster). Voor zijn zeven kinderen probeerde hij een goed huisvader te zijn en hij ging hun voor in godsdienstigheid. Vooral met zijn oudste zoon Wennemar, later vrederechter in Ootmarsum, had hij veel op. Zijn jongste zoon Willem was een buitenbeentje. Zijn drinkgedrag was vader Joan Georg een doorn in het oog. De aanmonstering van Willem bij de OIC (Oost-Indische Compagnie, Kamer Zeeland) leek een oplossing te zijn. Maar zijn schip de Oud Haarlem is in 1788 met man en muis vergaan. Naar de gewoonten van die tijd was de verhouding tussen de echtelieden vormelijk. Het huishouden werd gedaan door dienstpersoneel en door het goede inkomen kon een bepaalde status gevoerd worden. Tot het bezit behoorde een aantal boerenerven. De twee eerder vermelde ontslagen waren een financiële ramp voor het gezin. Bovendien weigerde Van Heiden een geleend geldbedrag aan Joan Georg terug te betalen. Dit zette kwaad bloed bij Dröghoorn. Hij trok zich vaak in zijn vertrekken terug. Zijn laatste jaren sleet hij in eenzaamheid. Met zijn vrouw waren er veel ruzies, die hij naar de ruzies in de Poolse landdag “rixdag” noemt. Zijn gezondheid was niet zo best. In 1794 kwam er een eind aan het leven van oud-rentmeester Dröghoorn. Ver aanverwante families van hem, zoals Staverman, wonen nu nog in Ootmarsum. Ook leeft hij voort in de Ootmarsumse sage van “het Rode mannetje”, een oud verhaal dat zich afspeelt bij het Huis Ootmarsum.

Bronnen
  • Dingeldein, W.H., “Uit het dagboek van Joan Georg Dröghoorn te Ootmarsum 1790-1793”, in: Verslagen en Mededeelingen 56 (1940) 95-147.Eweg, H.J., “Oorsprong en herkomst van de 18de eeuwse familie Dröghoorn te Ootmarsum”, in: Jaarboek Stichting Heemkunde Ootmarsum, 6 (1988) 56-58.
  • Eweg, H.J., Rentmeester Dröghoorn, een Ootmarsumse familiekroniek (Ootmarsum 1992).
  • Klaas, Cl., “De laatste hofmeiers van Ootmarsum”, in: Jaarboekje Stichting Heemkunde Ootmarsum en Omstreken (1998) 95-101.
Rentmeester Joan Georg Dröghoorn